Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG8228

Datum uitspraak2008-12-17
Datum gepubliceerd2008-12-24
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers253002 / HA ZA 06-31
Statusgepubliceerd


Indicatie

Tussenvonnis. Nietige overeenkomst als gevolg van voorschriften van de Colportagewet. Partijen dienen zich uit te laten over gevolgen ook voor wat betreft de BKR-melding.


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Sector civiel recht Zaak-/rolnummer: 253002 / HA ZA 06-31 Uitspraak: 17 december 2008 VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid IDM FINANCIERINGEN B.V., gevestigd te Amsterdam, eiseres in conventie, verweerster in reconventie, advocaat mr. O.E. Meijer, - tegen - [gedaagde 1], [gedaagde 2], beiden wonende te [woonplaats], gedaagden in conventie, eisers in reconventie, advocaat mr. C.A.M. Swagemakers. Partijen blijven verder aangeduid als "IDM" respectievelijk "[gedaagde 1] en [gedaagde 2]". 1. Het verdere verloop van het geding De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken: - tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 11 april 2007 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken; - akte nadere inlichtingen aan de zijde van IDM; - antwoordakte aan de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. 2 De verdere beoordeling in conventie en reconventie 2.1 Bij voormeld vonnis is aan partijen verzocht zich uit te laten en inlichtingen te verschaffen over de voorwaarde die artikel 24 lid 2 van de Colportagewet voorschrijft, namelijk dat de overeenkomst die het gevolg is van zelfwerkzaamheid van een colporteur op straffe van nietigheid dient te vermelden dat het mogelijk is de overeenkomst te ontbinden alsmede dat de overeenkomst het adres dient te vermelden waarnaar de mededeling dat hierop een beroep wordt gedaan, kan worden gezonden. 2.2 De rechtbank stelt voorop dat wat IDM thans nog heeft aangevoerd met betrekking tot het tot stand komen van de overeenkomst en de kredietcolportage geen aanleiding is terug te komen op hetgeen in het tussenvonnis van 11 april 2007 is overwogen. IDM heeft thans wederom in algemene bewoordingen weergegeven dat zij alleen aan Randstad Krediet een volmacht tot vertegenwoordiging heeft gegeven en niet aan Excellent Slaapsystemen. Hieruit volgt echter niet dat de concrete stelling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2], dat zij met betrekking tot het afsluiten van de geldkredietovereenkomst slechts contact hebben gehad met [persoon 1] van Excellent slaapsystemen die bij hen aan de deur is gekomen, niet juist zou zijn. Ook geeft IDM niet aan op welke manier Randstad Krediet dan in contact is gekomen met [gedaagde 1] en [gedaagde 2] en hoe de overeenkomst vervolgens is gesloten, hetgeen gelet op het feit dat Randstad Krediet optreedt namens IDM wel op haar weg had gelegen. IDM heeft de door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gestelde wijze van totstandkoming van de overeenkomst dan ook onvoldoende gemotiveerd betwist. Hiermee staat vast dat het aanbod tot het aangaan van het onderhavige goederenkrediet is gedaan door middel van een persoonlijk bezoek aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] en dat daarom de Colportagewet van toepassing is. 2.3 Nu er sprake is van geldkrediet dat in de uitoefening van een bedrijf door een persoonlijk bezoek is aangegaan, komt de vraag aan de orde of artikel 24 van de Colportagewet van toepassing is. IDM heeft gesteld dat nu het zonder meer verboden is met geldkrediet te colporteren, er aan de toepassing van artikel 24 van de Colportagewet niet wordt toegekomen. De rechtbank kan IDM hierin niet volgen. Uit artikel 23 van de Colportagewet volgt namelijk dat als in strijd gehandeld wordt met artikel 6, in welk artikel het trachten een geldkrediet aan de man te brengen is verboden, de overeenkomst vernietigbaar is. Er is derhalve geen sprake van, zoals IDM kennelijk bedoelt, non-existentie waardoor niet kan worden toegekomen aan artikel 24 van de Colportagewet. Er dient derhalve wel degelijk aan artikel 24 van de Colportagewet te zijn voldaan. 2.4 Gesteld noch gebleken is dat er in het onderhavige geval de vermelding als bedoeld in artikel 24 van de Colportagewet is opgenomen. Hieruit volgt dat de overeenkomst nietig is. 2.5 Nu de overeenkomst nietig is, kan IDM daar geen nakoming van vorderen. IDM heeft in het kader van de reconventionele vordering met betrekking tot de BKR-registratie die dan aan de orde komt, echter nog wel gesteld dat zulks nog niet betekent dat IDM niets van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te vorderen heeft omdat dan immers door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de kredietsom moet worden terugbetaald. 2.6 Nu dit punt wel van belang is in de rechtsbetrekking tussen partijen, ook wat betreft de reconventionele vordering, maar dit punt nog geen onderwerp van debat tussen partijen is geweest, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen zich hier nader over uit te laten. Eerst zal IDM in de gelegenheid worden gesteld een conclusie over dit punt te nemen, waarna [gedaagde 1] en [gedaagde 2] kunnen reageren. Partijen worden hierbij, gelet op het feit dat nu de kredietovereenkomst nietig is, verzocht zich in het kader van de reconventionele vordering ook uit te laten omtrent de gevolgen hiervan voor (de verplichte) BKR-registratie en wat de voorschriften hieromtrent zijn. 2.7 In afwachting van bovengenoemde conclusiewisseling worden alle overige beslissingen aangehouden. 3. De beslissing De rechtbank, in conventie en reconventie alvorens verder te beslissen, verwijst de zaak naar de rol van woensdag 28 januari 2009 voor het nemen van een conclusie na tussenvonnis door IDM. Dit vonnis is gewezen door mr. M. Verkerk. Uitgesproken in het openbaar. 544